Rijksmuseum Twenthe - Het kunstmuseum van Enschede

Musea na het beschavingsoffensief

Het was aan het begin van deze eeuw – je moet nu eenmaal een moment kiezen – dat musea een nieuwe ontwikkelingsfase ingingen. Het is de derde fase sinds de eerste musea aan het einde van de 18e eeuw werden ingericht. De tekenen waren al een tijdje zichtbaar voor wie het zien wilde.

Zo kwamen er steeds meer mensen die ronduit zeiden dat ze musea saai vonden. Een andere aanwijzing was de schroom van educatieve afdelingen om te zeggen dat ze kennis wilden overdragen aan de schoolkinderen. In plaats daarvan wilden ze hen “leren zelfstandig te denken”. En museumdirecteuren? Die stonden steeds vaker met hun mond vol tanden als politici hen vroegen waarom de gemeenschap op moest draaien voor de kosten van die subsidieverslindende instellingen. De museumvereniging heeft uiteindelijk zelfs een boekje laten schrijven met vijf maatschappelijke waarden die museumbestuurders konden noemen in hun gesprekken met overheden. Vijf mooie argumenten. Maar ook argumenten waarbij ik altijd het gevoel had dat er iets ontbrak. Waarom konden we niet met één woord of desnoods één zin duidelijk maken waarom musea er toe deden? Waarom kwamen die argumenten zo secundair op mij over? Had het misschien te maken met de recente ontwikkeling dat musea steeds meer op kwantitatieve doelen werden afgerekend? Deed de kwaliteit er dan niet meer toe? En wat bedoelden we met kwaliteit? Kan het zijn dat de nadruk op bijvoorbeeld bezoekersaantallen te maken had met het feit dat we als museumsector niet in staat waren in één zin duidelijk te maken waarom wij ertoe deden?


Bestuderen en verheffen

Laten we eens kijken waar musea hun bestaansrecht in het verleden aan ontleenden. Waarom waren ze relevant? De eerste musea waren waarlijk wetenschappelijke instellingen. De natuurlijke en culturele wonderen van de wereld werden er verzameld en bestudeerd. Veel van die instellingen waren onderdeel van een universiteit of een studieus genootschap. In de loop van de negentiende en zeker de twintigste eeuw verloren de meeste musea echter steeds meer hun waarde voor het hardcore wetenschappelijke werk. Musea verlegden hun aandacht naar het publiek, het brede publiek. Ze vonden een nieuwe taak in het “verheffen van het volk”. De (gekozen) overheden zagen het nut van musea als strijdmiddelen voor het beschavingsoffensief en gingen er financieel aan bijdragen. Het 19e eeuwse museum wilde de wereld bestuderen. Het 20e eeuwse museum wilde mensen verheffen.


De vlucht in de kwantificering

Maar aan het begin van de 21e eeuw wilde het volk niet meer verheven worden. We leefden inmiddels in een informatiesamenleving waarin eenieder toegang had tot meer kennis en informatie dan men ooit in een mensenleven kon verwerken. De autoriteit van het museum bleek net als alle andere autoriteiten aan erosie onderhevig. De beschavingsopdracht was ten einde. En daarmee was de belangrijkste legitimatiegrond onder de museale pilaren vandaan getrokken. Want als we niemand meer hoefden te verheffen, waartoe dienden wij dan nog? Vanaf de jaren tachtig van de twintigste eeuw zag je dat overheden telkens andere argumenten gebruikten om musea toch te kunnen blijven steunen. De ene keer was de kunst glijmiddel voor de economie, een andere keer dienden musea om achtergestelde bevolkingsgroepen bij onze cultuur te betrekken, dan weer was het museum er om het regionale cultuurtoerisme te stimuleren. Ook kwam het voor dat men wees op het “intrinsieke belang van de autonome kunstontwikkeling”. Afhankelijk van de gebruikte argumenten pasten overheden de criteria aan waarop de musea “afgerekend” zouden worden. Steeds vaker kwam de nadruk te liggen op dingen die je kon kwantificeren. Dat je zoveel schoolkinderen had ontvangen; dat er weer meer bezoekers waren geweest; dat je een hoger eigen inkomstenpercentage had gerealiseerd of dat je zoveel toeristen naar de streek had getrokken die dat bedrag bij de middenstand hadden uitgegeven. Allemaal prachtige cijfers, maar de kern ontbrak. Omdat ze geen breed gedragen kwalitatieve bestaansreden meer konden noemen moesten zij hun toevlucht nemen tot kwantitatieve argumenten.


Inspiratie

Waartoe dienden musea nu ze niet of nauwelijks nog voor de kern van het wetenschappelijk bedrijf relevant waren en nu ze niet meer nodig waren voor een beschavingsoffensief? Wat was de functie van musea aan het begin van de 21e eeuw? Een tijd waarin kennis, beelden en impulsen de mensen steeds meer overspoelden? Er waren museummedewerkers die zich deze vraag regelmatig stelden. Anderen hadden helemaal niet door dat de wereld was veranderd en waarom de antwoorden uit vorige eeuwen niet meer voldeden. En dat terwijl het antwoord zo simpel is. Want waarom komen mensen, geheel vrijwillig, naar musea? Omdat ze iets mee willen maken, omdat ze iets moois willen zien, omdat ze een heerlijke dag uit willen, omdat ze hun blikveld willen verruimen! Kortom: omdat ze geïnspireerd willen worden! Mensen willen niet verheven worden want dat zijn ze al. Ze komen voor de schoonheid, de verrassing, de bevestiging, de stilte, de rust, voor ontregeling, voor begrip en voor dingen die ze niet eerder meemaakten. Het museum van de 21e eeuw is het museum in de communicatiesamenleving en het museum van de netwerksamenleving. In de 21e eeuw – de eeuw waarin kennis en informatie ons overspoelen – kunnen musea een inspirerende omgeving bieden. Een omgeving waarin wij onze wereld met frisse ogen kunnen bezien, waarin we geïnspireerd worden om een kwestie van een andere kant te bekijken, geïnspireerd om een boek te lezen, een gesprek aan te gaan, een gedachte uit te werken, geïnspireerd om simpelweg te genieten.


Het museum waar we zelf voor kiezen

Het museum van de 19e eeuw was het onderzoekende museum. Het museum van de 20e eeuw was het verheffende museum. In de 21e eeuw verwachten wij dat het museum ons inspireert. Het verheffende museum ging gebukt onder de moralistische last van een hogere cultuur waartoe mensen verheven moesten worden. Niet voor niets was het verheffende museum ook het saaie museum. Het inspirerende museum is alles wat het verheffende museum niet was. Het inspirerende museum is het speelse museum, het museum waar de verbeelding centraal staat, het museum waar we zelf voor kiezen.


(dit artikel is eerder gepubliceerd op odd.nl op 4 augustus 2013)


blog comments powered by Disqus
doorArnoud Odding datum20.05.2015